Laatste update op 8 mei 2020
Op dinsdag 28 oktober 2014 gaf professor Henk van Os een lezing met de titel ‘Orchideeën op de mestvaalt’ bij het Italiaans Cultureel Instituut aan de Keizersgracht in Amsterdam. De titel is mooi gevonden beeldspraak voor de prachtige kunst van Tiepolo, Canaletto en Guardi, kunst die ontstond in een tijd dat het met Venetië niet zo goed ging. Meer dan tachtig mensen verzamelden zich om naar Van Os te luisteren, vooral Poorters.
Henk van Os (1938), universiteitshoogleraar Kunst & Samenleving aan de UvA, sprak met humoristische inslag over Venetië in de 18e eeuw. Hij verklaarde de plotselinge bloei van de Venetiaanse schilderkunst met de theorie van econoom Joseph Schumpeter (1883-1950). Deze Oostenrijker staat vooral bekend om zijn idee van innovatie als creatieve destructie. Een verslag van de lezing van Henk van Os.
Contrast
Van Os opent zijn lezing door dit schilderij te tonen met uitzicht op de piazzetta vanaf Bacino San Marco (hij komt hier later op terug en dat doe ik ook):
Vervolgens kenschetst hij Venetië in de tijdgeest van de 18e eeuw: het grondgebied van het ooit zo machtige zee-rijk was flink gekrompen. Van de uitgestrekte grenzen van Valencia, Beiroet en Algiers bleef alleen Corfu nog over in 1718. Napoleon stond voor de deur en Venetië was in verval geraakt. Bekeken vanuit de voorgaande eeuwen is Venetië nog slechts een mestvaalt. In deze nadagen van glorie bloeide de Venetiaanse schilderkunst. Een groot en onverwacht contrast. Immers, in het algemeen wordt aangenomen dat grote kunst alleen in tijden van economische welvaart ontstaat. Maar er zijn uitzonderingen, en Venetië in de 18e eeuw was zo’n uitzondering.
Contouren van verval
De (onder anderen door de Nederlanders) verlegde handelsroutes waren een belangrijke reden voor de neergang. Hierdoor werd de Middellandse zee als doorvoerroute minder belangrijk, met alle gevolgen van dien. Van Os benadrukt dat een andere oorzaak bij de Venetianen zelf moet worden gezocht. Na eeuwen van strijd en lang van huis zijn, hadden ze er gewoon geen zin meer in. Ze wilden geen oorlog meer, ze wilden niet ver van huis. De rijkdom was vergaard, de schaapjes waren op het droge. Men vestigde zich bijvoorbeeld aan de rivier de Brenta, de Utrechtse Vecht van Italië en vond het welletjes.
Hollandse vedute
Dan verwijst Van Os naar het schilderij en vraagt aan de zaal wie het geschilderd heeft. Canaletto en Francesco Guardi worden het vaakst genoemd. Maar we krijgen een verrassing: het is een schilderij van een Nederlander: Van Wittel uit Amersfoort. Hij schilderde een Canaletto-achtig schilderij. Eind 17e eeuw bracht Van Wittel (ook wel Vanvitelli) de traditie van stadsgezichten schilderen naar Italië en is een van de belangrijkste grondleggers van deze zogenaamde Vedute-kunst.
Oude adel worstelt
Daarna vervolgt Van Os met de erbarmelijke situatie van Venetië in die periode. Het politieke gremium was veel kleiner geworden. Daar waar de senaat ooit 2.500 leden had was dit teruggelopen naar 1.300 begin 1700. Toen Napoleon de stad binnenviel eind 18e eeuw waren er nog maar 1.000 over. De oorzaak was kredietwaardigheid: men had niet meer voldoende geld. Een andere oorzaak was de huwelijkspolitiek: de bruidsschatten waren te groot. Hierdoor waren er meer vrijgezellen en minder kinderen. Dat beïnvloedde de stad enorm. De voorname vrijgezellen gingen naar het klooster, waar de deftige jongedames woonden. Die vertoefden daar vaak niet uit eigen keuze, maar werden er door de familie geplaatst. Het gevolg was dat het klooster als een soort bordeel fungeerde. Er kwamen ook steeds meer bedelaars: de naam Rio dei Mendicanti verwijst daar naar (de straat naast Scuola di San Marco). De arme adel vestigde zich rond Barnaba, waar de huren lager waren. Zij werden de Barnabotti genoemd.
Nieuwe adel
Tegelijkertijd ontstond er een andere beweging: niet-voorname families konden zich in de adelstand, en daarmee de politiek, inkopen. Zo werd de aristocratie de plutocratie. Dat was een grote verandering in de stad. De superrijke familie Labia is een typerend voorbeeld. Als familie van textielhandelaren was men zo rijk geworden dat er wel werd gezegd dat ze het zilverwerk of schalen van goud na het diner in het water gooiden om het niet te hoeven schoonmaken. Dit gebeurde onder het mom van: “Of ik het nu heb of niet, ik zal altijd een Labia blijven.”
Labia is het voorbeeld van de nouveau riche. De adelaar wordt hun attribuut en boven ieder raam van hun paleis is de adelaar terug te vinden. De nouveau riche koopt ook kunst, want dat is de eenvoudigste manier om een bepaalde uitstraling te verwerven. Ze kochten topwerken van alle belangrijke schilders van die tijd (uit heel Italië) en ze verzamelden oude kunst. De familie Rezzonico idem dito. Zo zien we een van de redenen voor de bloei van de Venetiaanse schilderkunst. Labia liet het interieur van het Palazzo door Giovanni Tiepolo beschilderen. Er is een bekende schildering in Palazzo Labia van Cleopatra die een maaltijd aanricht voor Marcus Antonius, haar geliefde. De afgebeelde blanke dame is wellicht mevrouw Labia. Cleopatra laat een dure parel oplossen in azijn en de maaltijd is daarmee het duurste maal ooit. Dat heeft ze voor haar geliefde over. Van Os legt uit dat dit de geld-adel in die eeuw typeert. Ze dansten op de vulkaan: après nous le déluge. Venetië was verworden tot een levende Commedia dell’Arte waarbij men op een gegeven moment vrijwel structureel gemaskerd rondliep. Hier is een parallel te trekken met het verval van de stad. De zoon van Tiepolo doorzag dit en maakte er schilderijen over (onder andere de Pulcinella-serie).
Toerisme groeit tijdens verval
Van Os legt nu een tweede link naar hoe de schilderkunst in een periode van verval toch zo groots kon worden. Hij merkt op dat kunsthistorici gretig zijn op verval, maar dat ze in het algemeen Venetië hebben gemist: de gebruikelijke vervaltheorieën passen niet bij Venetië. Van Os heeft het niet zo op onheilsprofetieën zoals de herfsttij-theorie van Johan Huizinga. Volgens hem klopt dat beeld niet. Bijvoorbeeld in Nederland zakte weliswaar de productie van schilderijen in de 18e eeuw, maar dat kwam onder andere door andere keuzes: men kocht wandkleden/-bekleding. Hij legt vervolgens uit dat het toerisme voor Venetië doorslaggevend is geweest en daarvoor zijn de eerste kiemen al in de 18e eeuw te zien (en niet pas na Napoleon). Venetië is de eerste stad in Europa die steeds aantrekkelijker wordt voor toeristen. Het toerisme ontstaat al terwijl er alleen verval te zien lijkt. Schumpeter noemt dat creatieve destructie: oude manieren van werken en oude structuren worden vervangen door nieuwe. Economische ontwikkelingen zijn volgens Schumpeter bestand tegen allerlei vormen van neergang.
Schilderkunst floreert
De bloei van de schilderkunst in die periode is mede te danken aan het toerisme, aangetrokken door het carnaval.Het is een van de beroemdste feesten in die tijd in Europa. Napoleon schaft het weliswaar af, maar het komt daarna, zij in het in mindere mate, terug. In het midden van de 18e eeuw heeft Venetië zeven schouwburgen, 200 cafés en restaurants en honderden casino’s. De toeristen kregen in het hotel een adresboekje van prostituees. Guardi schilderde de eerste ansichtkaarten van Piazza San Marco. Longhi schilderde scènes uit het dagelijks leven met gemaskerde figuren. Canaletto start met de verkoop van stadsgezichten en voorziet ambassadeurs van schilderijen waar ze zelf bij worden getekend. In het Rijksmuseum hangt een voorbeeld hiervan, namelijk ‘Intocht van de Franse ambassadeurs ‘ van Luca Carlevarijs, 1706-1708. Er werden tentoonstellingen van schilderkunst gehouden en de buitenlandse clientèle stond ervoor in de rij.
Levend theater
Venetië was daadwerkelijk verworden tot een groot theater. Er kwamen steeds meer evenementen; ongekend veel voor die tijd. Daarnaast werden bijvoorbeeld gebouwen neergezet vanuit overwegingen van esthetiek en imago. Voorbeelden daarvan zijn de Gesuati en La Pietà : beide een kerkgebouw zonder parochie. De Pietà was een klooster met een vrouwenkoor (dat er ’s avonds andere activiteiten op na hield) onder leiding van Vivaldi. Er was een tribune voor de mensen van buiten de stad. Langzamerhand verwerd Venetië tot theater en is dat feitelijk nog steeds. Er zijn zelfs plannen geweest om in het Bacino di San Marco een theater (Teatro del Mare) te laten ontwerpen. Dat zou overigens een goede oplossing zijn geweest tegen de Grandi Navi, de cruiseschepen die deze route nemen.
Ten slotte laat Van Os verschillende werken zien en licht deze toe. Napoleon plunderde meer dan 40.000 kunstwerken uit Venetië en nam deze mee naar het Louvre en andere musea. Het Brera Museum van Milaan heeft zo bestaansrecht gekregen en er hangen tot op de dag van vandaag schilderijen uit Venetië. Uiteindelijk trekken de schilders uit Venetië weg als ook hun klandizie door oorlogen wegblijven: ze reizen hun klanten achterna. Zo verhuisde Canaletto naar Engeland, Tiepolo werkte aan Duitse hoven en Pellegrini ging naar Den Haag.
Helma de Boer, Nunspeet
Poorter sinds november 2012
0 reacties